Stan (2)

Donderdag. Ze loopt de kamer binnen met onbestemde, nadrukkelijk aanwezige gevoelens, die elk voor zich om haar aandacht kampen. Ligt hij rustig te slapen of ongemakkelijk wakker? Heeft hij last van de zuurstofslang die sinds enkele dagen door zijn luchtpijp loopt? Ze heeft tekeningen van de kinderen bij. Hij zal het toch niet erg vinden dat ze er niet bij zijn? Hij is zo zot van die twee snotapen, en van die van haar nicht, dat heerlijke ventje dat soms zo op haar dochter kan lijken. Hij slaat zijn ogen op, herkent haar, is helder. Hij heeft zijn stembanden niet nodig nu. Hij is blij dat zijn familie er is, kijkt geamuseerd naar de kleurige kribbels van zijn achterkleinkroost.

Wat een geluk dat ze hem nog kan zien, dat hij niet bezweken is aan de eerste opstoot van kortademigheid, een dikke week terug, toen ze in het buitenland zat. Angst had hij vast niet gehad; niet voor de dood. Hij heeft zijn vrouw verloren, bijna twintig jaar geleden, en een kleindochter, drie jaar terug. Hij zat nergens meer op te wachten. Op ziektes niet, op behandelingen nog minder. Ze heeft hem altijd toegewenst dat hij rustig zou mogen gaan, maar haast was er nu ook weer niet bij. Daarvoor kon hij nog teveel genieten van de mooie kleine momenten met zijn familie, van goede verhalen, van lekker eten.

“Oei meneer, wat is er met u aan de hand?”, hadden ze op de spoeddienst gevraagd. Hij was zijn dochter, die hem bijna had zien stikken, te snel af geweest: “Ja, ik ben geen honderd procent”. Waarschijnlijk had hij dat eruit geperst met zijn laatste vijf procent zuurstof; zijn lach liep uit in een klemmend hoesten. Even later lag hij met kunstmatige beademing op intensieve. Daar loopt het bezoekuur ten einde; zijn kleindochter neemt afscheid. Zou hij het halen? Het kan, het is maar een onschuldig probleem dat hem de adem benam. Hoop, twijfel.

Geen groter genot dan het nageslacht bezig zien met muziek, maar ook gewoon met leven, met bouwen en verbouwen, met mannen en vrouwen en kinderen krijgen

Haar muzikaal talent heeft ze van hem, geloof ik. Hij heeft verschillende koperblazers bespeeld, van bugel tot bastuba, allemaal op niveau. Hij had haar liever zien beginnen met klarinet, denkt ze, maar dat heeft hij zeker nooit gezegd. Piano is immers ook goed, als er maar muziek wordt gespeeld. Geen groter genot dan het nageslacht bezig zien met muziek, maar ook gewoon met leven, met bouwen en verbouwen, met mannen en vrouwen en kinderen krijgen. Hij vond het plezant dat ze in de haven werkt. Alles is daar anders dan vroeger, maar toch.

Zaterdag. Ze loopt dezelfde kamer in. Wat ze voelt is minder onbestemd, maar nog altijd tegenstrijdig. Ze weet dat het de laatste keer is, nu. Gemakkelijker is het niet, zonder zuurstoftoevoer door zijn keel. Hij worstelt met zijn ademhaling, maar hij is bij de pinken, wakkerder dan donderdag. De gloed in zijn ogen, de hernieuwde strijd tegen de pijnstillers, die onvermijdelijk slaapverwekkend zijn: hij wil zijn laatste minuutjes met zijn familie niet rateren. Ze groet hem van mij. En van zijn kleine oogappels. Daarna verstaan ze elkaar woordeloos. Haar moeder, zijn dochter, probeert hem een kus te geven tussen het medische materiaal door, geraakt bijna niet bij hem, zo breed is dat bed. “Dat zijn die korte beentjes; die heb ik van u!” Hij lacht met heel zijn lijf.

Zondag. Daar is ze weer. “Dag opa.” Niets meer, dat wist ze. Haar ogen schieten vol. Ze zal hem missen, dankbaar.

***        ***        ***

Zaterdag, zes dagen later. Zijn kinderen vertellen zijn levensverhaal. Zijn kleinkinderen halen herinneringen op. We luisteren naar muziek, ter ere van de pater familias van mijn schoonfamilie, mijn warmfamilie. Zullen de achterkleinkinderen zich later herinneren wat ze nu, argeloos, voor een volle zaal vertellen? “Brandweer! Voor opa Schoten!” Ze hebben geknutseld en getekend. “En waarmee speelden jullie bij opa?” Als ze haar job in de haven verliest, kan ze bij ketnet terecht. “Telefoon!” – “Ja, en mocht dat?” – “nee, aber wij hebben dat toch gedaan!” Dat zou opa een goeike gevonden hebben, daar had hij smakelijk mee kunnen lachen.

Bij de laatste groet weerklinkt fanfaremuziek, zoals hij die gespeeld heeft in de straten van Schoten. De veteranen van de brandweer komen tot bij zijn kist. Ze salueren. Een formeel, ritueel gebaar dat op een persoonlijke en gemeende manier gebracht kan worden. Mijn generatie is zoiets vreemd, maar het doet me iets. Een van de mannen steekt na de groet, vingers tegen de pet, een dikke duim op naar zijn maat.

Ik kan me voorstellen dat hij aan een van uw zwanskes denkt, opa.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.