In het midden van een geanimeerd, avondlijk gesprek over de deugddoende aard van twee weken Italië – de fles was leeg, de vier glazen nog niet – viel ons de bloedmaan op. Dat die hier zichtbaar was, verbaasde ons enigszins. In de Duitse pers hadden we er niets over gelezen. Dankzij de liveblogs van enkele Vlaamse onlinekranten konden we vaststellen dat dit weinig alledaagse fenomeen er in België nauwelijks anders uitzag dan hier, maar drukker gevolgd en becommentarieerd werd. Bij ons was het nog al Özil wat de klok sloeg. We slaan het gade, worden er kortstondig stil van, voelen onze aandacht verschuiven naar onze eigen acute eerstewereldproblemen, twee in getal. Wat gaan we morgen doen en welke wijn haal ik uit de kelder?
’s Anderendaags rijden we naar Lindemansruhe, populair bij fietsers, die er een topje van 465 meter ronden tussen Leistadt en Höningen, en wandelaars, die er parkeren en verdwijnen, het bos in, meestal richting Ungeheuersee, via een route van de Pfälzerwaldverein. Dat is ook ons plan. Een blond sliertje huppelt aan kattenvitesse van het ene rood-witte merkteken naar het andere. Mijn dochter heeft aan elke hand een nichtje. De pret kan niet op, ook niet wanneer ze een wolf in het struikgewas vermoeden. Mijn schoonbroer en ik mogen afwisselend de held uithangen met een stok, die de imaginaire sluiprover steevast in een oogwenk doet afdruipen.
Het jongste engeltje is mijn petekind. Ze weet wie ik ben, maar veel tijd om aan onze band te werken hebben we tot dusver niet gehad. Dat we verhuisden toen ze nog geen vier maanden oud was, deed daar ook geen goed aan, natuurlijk. Maar kijk, ze wordt moe, ze kijkt met een peuter-die-iets-wil-blik naar mij, terwijl haar mama, mijn zusje, naast mij loopt: “Nonkel Johannes dragen.” Vereerd kniel ik neer om de kleine meid in de rugzak te zetten. Triomfantelijk kijkt ze in het rond; ze laat zowaar toe dat we ons grotemensengesprek hervatten. Intussen heeft stoere Sem aansluiting gevonden bij grote zus en nicht. Hij zwiept met een stok om, als ik Aiko goed begrijp, een kabouter te bevrijden uit de maag van een draak.
Slapstick met stofsnor en zandbanaan
Aan de Ungeheuersee staat de Weisenheimer Hütte, die enkel op zon- en feestdagen open is. We eten aan een van de vele picknicktafels in de schaduw van reusachtige esdoorns, de hittegolf lijkt een verre herinnering. We zijn hier zo goed als alleen. Heerlijk toch, die rust, dat meertje, dat beteuterde gezichtje van mijn dochter, het stukje banaan op de grond dat daaraan ten grondslag ligt. Sem heeft zijn boterham op, stormt ergens naartoe, valt op zijn gezicht. Slapstick met stofsnor en zandbanaan, de gekende woudlopersrisico’s, gratis en voor niets, enkel voor ons plezier.
Als we de wit-rode route nog zeven kilometer verder zouden volgen, zouden we in Neuleiningen uitkomen, waar het vandaag Weinfest is. Een van de schönste volgens ons Pfälzer zakboekje, de mini-agenda die iedereen hier aan zijn prikbord heeft hangen, als het al niet in de portefeuille zit. Prima plan voor vanavond, denken we zo, na het middagdutje van drie van onze vier musketiers. Tegen de tijd dat ze wakker worden, hebben we ontdekt dat het feest in een kasteelruïne plaatsvindt. Als er gemotiveerd moet worden, wordt dat een makkie.
De oude burcht torent feëriek uit boven het schilderachtige dorpje, biedt een prachtig decor voor een Weinfest. Een podium belooft muziek, de tent rechts ernaast een snelle hap, de linkse tent een culinaire. We wijden de nichtjes in in de wondere wereld van kinderwijn, Saumagen en op zijn Duits gekruide frietjes. De avond valt over de ruïne, onbezorgd dansen de kinderen de avond in op de voeten van ouders, nonkels en tantes. Wat kan het leven heerlijk gemakkelijk zijn in de Pfalz.
Maar dat wisten we gisteren natuurlijk ook al, toen de glazen leeg waren, de volle fles Rotwein lonkte, en de maan op een rood eikeltje in een felgele schaal begon te lijken.
Dit vind ik weer een heel leuke tekst waarin ik alle betrokkenen ken en mij de tafereeltjes zó voor de geest kan halen.