Du

Wanneer werd ik ook weer voor het eerst aangesproken met “meneer”? Ik weet het niet meer. Alleszins lang voor de aanschaf van mijn eerste gsm. Iemand had ons thuisnummer gevormd, wie weet nog met zo’n draaischijf op een bakelieten prisma, en naar mijn zoon gevraagd. Mijn broer hadden ze niet nodig, dus liep ik een rondje om de ovalen eettafel waaraan mijn vader de krant zat te lezen, nam de hoorn opnieuw op en zette het gesprek verder, ditmaal als mezelf. Ik bleek nog steeds een meneer te zijn, en bovendien een potentiële klant. Toen ik enkele jaren later in het onderwijs startte, was ik het al helemaal gewoon meneer genoemd te worden.

De vrouw achter de toonbank kijkt me vragend aan. Het is nochtans háár schuld dat ik aan twintig jaar geleden zit te denken, vertrokken vanuit de verwondering hoe snel alles went. Ze heeft me du genoemd. Du zeg, ik kan het nog steeds bijna niet geloven. Wie groß bist du? Op zich is het geen abnormale vraag; men kan zich eraan verwachten wanneer men ski’s gaat huren, maar vandaag moet alles snel gaan. “Een meter zeventig”, antwoord ik. Ik vergeet zelfs te liegen, want doorgaans doe ik er met plezier enkele centimeters bij, zeker bij dames. Het is dan ook niet mijn lengte die me heden parten speelt, maar die du.

Kennen wij elkaar misschien? Hebben wij een vertrouwelijke band? Ik dacht het niet; zeg dus maar Sie. Duzen en siezen zijn prachtige Duitse concepten, waarmee elke inwijkeling wel eens worstelt. Wanneer je je niet in een superieure hiërarchische positie bevindt, wacht je best af tot het du je expliciet aangeboden wordt. Wanneer je gesprekspartner zijn voornaam uitspreekt, weet je genoeg: vanaf dan kan het per du. In tal van situaties bestaat er ook onder Duitsers twijfel over de gepaste aanspreking, maar dat geldt in geen geval voor de relatie winkelier – wildvreemde, eenmalige klant. Ik onderdruk een flauw woordmopje over een latrelatie en haast me naar de skilift.

In tal van situaties bestaat er ook onder Duitsers twijfel over de gepaste aanspreking, maar dat geldt in geen geval voor de relatie winkelier – wildvreemde, eenmalige klant

Wat is mijn kleine meisje blij. Ze heeft zo flink geluisterd naar de juffrouw, zegt ze. Zo flink, dat ze nu mee naar boven mag. Geen baby-piste meer, joepie! Ze mocht mee op de ankerlift met de meester, zegt ze. Dat was heel spannend maar helemaal niet moeilijk! Op haar korte ski’s glijdt ze hand in hand met de instructeur naar beneden, genietend van haar slakkengang, in het prachtige skipakje dat L♥ hartje zomer voor haar kocht. Regelmatig controleert ze of haar helm nog goed zit. Ze strekt haar armpjes in de bochtjes, speelt net als de andere beginnelingen vliegtuigje, tot ze op het commando “pizza!” haar handjes op haar knieën legt. Papa smelt.

Beneden ziet ze haar kleine broer terug. Of die veel geleerd heeft op de babypiste is voer voor discussie, maar genoten heeft hij. Luisteren naar de instructies was er vaker niet bij dan wel. Gelukkig waren er kleurige stuurtjes, die aan honderd per uur heen en weer gedraaid konden worden in de lucht, ongetwijfeld met een didactisch doel voor ogen, maar wat zou het. Hoepels, poortjes, vlaggetjes, … wat heeft een tweeënhalfjarige meer nodig? Aiko is net op tijd om Sem mooi gecontroleerd, kaarsrecht naar beneden te zien sjezen om tot stilstand te komen tegen de valmatversie van een paaltje. Een uitgelaten lachsalvo volgt. Papa lacht mee.

“Sem, Sem, ik mag nóg eens naar boven! Ik kom dan helemaal naar beneden geskied en dan ben ik weer hier bij jou!” Dat wil hij wel eens zien. Hij veert op en peddelt op zijn latjes de afgebakende kinderzone uit. Dat zijn zus gemakkelijk veertig minuten onderweg zal zijn, realiseert hij zich niet. We kruipen omhoog in de richting van het net dat aankomende wintersporters in grote letters tot remmen aanmaant: slow! “Kijk papa, daar glijdt een mens!”, zegt hij. Er komt inderdaad een skiër aangestoven die de aanmaning straal negeert en aan hoge snelheid langs mijn kleine lachebek scheert. Gevaarlijk was het niet, maar papa kan er niet mee lachen.

Ik overweeg de man erop aan te spreken en hem van bij het begin het du aan te bieden: “Aber was machst du, du blödes Arschloch!”, maar ik laat het. Want hoewel ik een zwak heb voor de krachtige, sappige klank van het woord Arschloch, ben ik een beleefd mens, die een minimum aan stijl op prijs stelt.

1 comment

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.