Hausmann beraadde zich over zijn status. Waar hij deze tot voor een week of twee zonder verpinken stabiel zou hebben genoemd, wist hij dat nu niet meer zo zeker, wat toch eigenlijk op een vorm van instabiliteit neerkwam. Stellen dat alles hem ontglipte zou sterk overtrokken zijn, maar hij kon onmogelijk naast enkele processen kijken die zich vlak onder zijn ogen, traag en gestaag, doch irreversibel voltrokken.
Zo zou hij niet koken vandaag. Men was in de keuken bezig en hij wilde niemand voor de voeten lopen, laat staan dat hij iets vuil zou maken dat dringend ingepakt diende. De meubels stonden nog allemaal op hun plaats, gekozen door zijn liefste, beheerd door hemzelf. Toch hadden ze iets van wachtenden bij de beenhouwer, het nummertje in de hand of op zak. Ze waren nog niet aan de beurt, maar tegen de avond zouden ze daar niet meer staan.
Hij had niet opgekeken tegen de verhuis. De vooruitzichten in het land van herkomst, waarheen hij weldra terugkeerde, waren aantrekkelijk en het voorbereidende werk meer dan overzienbaar. Wat stelt zo’n verhuis eigenlijk nog voor, had hij meermaals luidop opgemerkt, als de arbeid verricht wordt door een firma? Nu drie door de wol geverfde verhuizers door zijn woonst liepen alsof ze nooit ergens anders geweest waren, wist hij het niet meer zo zeker.
Het ergste waren de schreeuwerige witte letters op het rood van de vrachtwagen: Umzugsmanagement. Ontwortelend vond hij het. Afscheid nemen van het huis dat hij onderhouden had, tot daartoe. De tuin in handen geven van een nog te vinden opvolger, die nog niet wist waar je voor de eerste vries de waterleidingen af te sluiten had: het hoorde erbij. Maar het inpakken en buitendragen van zijn eigen hebben en houden niet moeten of mogen managen, dat raakte hem ten diepste.
Umzugsmanagement. Ontwortelend vond hij het
Hausmann deed wat hij altijd deed in dergelijke situaties. Hij wandelde rondom de tafel, met een blik die door een buitenstaander zou gelezen worden als beladen met verantwoordelijkheid, de blik van iemand die iets moet regelen. Zou de buitenstaander daadwerkelijk even blijven staan, buiten bijvoorbeeld, om toe te kijken wat er dan uiteindelijk geregeld werd, dan zou hij merken dat dat nogal beperkt bleef: na enkele rondjes stond Hausmann bij de piano, tokkelde met vier vingers op het blinkend zwarte boventablet en keek wat in het rond.
Hij werd gered door zijn dochter, die met haar hemelse, uitbundige lach de living ingelopen kwam. Ze liet haar rechter elleboog in haar linkerhand rusten en liet haar op-en-neergaande rechterhand een vlotte boog beschrijven, alsof ze alles in de ruimte van links naar rechts aan flarden schoot met een denkbeeldig automatisch luchtgeweer. “Rompopopom rompopopom rompopopom”, zong ze, maaiend en zwaaiend met haar lange blonde lokken alsof ze een clip stond op te nemen.
“Zo, dans jij mama’s dansje?”, vroeg hij, blij met de afleiding en zelf reeds schoorvoetend overgaand tot wat een danspasje genoemd worden kon. Toen zijn spruit vol overtuiging “Man down!” door het huis gilde, vond hij het weer even eng – Wat moeten die verhuizers denken, zeg? – en een tikje oneerlijk – Het moest eens een jong moslimmeisje zijn dat zo door het huis danste: man down rompopopom en daarbij zo gelukzalig lachen… het kot, Internet en alle beerputten van alle media zouden weer te klein zijn – maar god, wat was het aanstekelijk zeg.
Toen de tekst op was, vroeg ze Hausmann om een gunst, die hij zowaar vervullen kon. “Met de jeep door het oerwoud” wou ze horen en het toeval, of liever de planning van de Umzugsmanagers, wou dat de hifi-installatie nog niet ingepakt was. De geavanceerde choreografieën waren eens te meer niet van de lucht en als Gert Verhulst ooit op zoek gaat naar een potige Duitser van Poolse afkomst die “slingerplanten sjé!” kan antwoorden wanneer iemand “olifanten hé” roept, dan gaat hij best eens bij familie Hausmann te rade.
Al dat zingen over Jeeps herinnerde Hausmann eraan dat hij de auto nog in te laden had. Met een hernieuwd gevoel van nuttige dienstbaarheid kweet hij zich van zijn taak en enkele uren later, toen de dochter moe was en het huis leeg, trok hij de deur achter zich toe, hoedde zich ervoor te struikelen over het cliché van het woord “hoofdstuk”, controleerde nog één keer of hij zijn sleutels bij zich had en vertrok, het vaderland tegemoet.
Wat zijn wij blij met de terugkeer van zo’n schrijftalent, zeg! Ik zag het zo voor me…
Mooi geschreven als altijd ! Welkom terug !!!!